Churrätien im Frühmittelalter zwischen 8. und 11. Jahrhundert. Mark Zanoli, Wikipedia.

Van Raetia tot Graubünden

De vroege Middeleeuwen (5de-10de eeuw) is een van de beslissende fasen van de geschiedenis van Raetia, een fase van de oprichting van de Raetia Curiensis (Churrätien) naar het laatmiddeleeuwse en moderne Graubünden.

De overgang van de Romeinse overheersing tot de vijfde eeuw naar de vroege Middeleeuwen was een langdurig proces waarin politieke structuren, sociale, economische en taalkundige-etnische ontwikkelingen, de kerkelijke en culturele situatie en de geografische oriëntatie fundamenteel veranderden.

Sinds de eerste helft van de 4e eeuw werd de Romeinse provincie Raetia verdeeld in de provincies Raetia prima en Raetia secunda. Raetia prima was de westelijke provincie, Raetia secunda de oostelijke provincie.

Raetia prima omvatte het Rijndal, de valleien van de Vorder- en Hinterrhein en de Engadin. In het noorden vormden de Rijn en het Bodenmeer (meer van Konstanz) de grens.

In het westen liep de grens van Stein am Rhein naar Pfyn, over de rivieren Glärnisch en Clariden naar het Gotthardmassief.

In het zuiden vormde de waterscheiding tussen de Inn en de Rijn enerzijds en Mera en Adda anderzijds de grens.

In de late oudheid (vanaf 300 n.Chr.) was Raetia een noordelijke periferie van het Romeinse Rijk, in de vroege Middeleeuwen (zesde en zevende eeuw) was het een zuidelijke periferie van het Merovingische en Frankische Rijk, in de Karolingische tijd (achtste en negende eeuw) was het een periferie tussen Italië en de noordelijke Alpen, en later (tiende-veertiende eeuwen) een zuidwestelijke periferie van het Heilige Roomse Rijk.

Raetia is echter ook altijd een transit door de Alpen gebleven. De regio was dus zowel een perifere als een transit gebied.

Het verklaart het grote politieke en strategische belang, onder andere vanwege de passen Julier, Septimer, Lukmanier en Splügen.

De Gotthardpas zou pas in de dertiende eeuw toegankelijk worden. Door de bergen was het echter ook een periferie met een moeilijke toegankelijkheid en daardoor een relatief grote mate van autonomie.

Het bisdom Chur speelde een belangrijke rol in dit proces. In het jaar 451 wordt de bisschop van Chur voor het eerst genoemd. Tot 843 viel het bisdom Chur onder het Aartsbisdom Milaan.

Bij het Verdrag van Verdun is Raetia en daarmee Chur toegewezen aan Karel (823-877), de zoon van Louis de Vrome (778-840). Chur valt vanaf dat moment tot 1803 onder het aartsbisdom Mainz.

Deze verandering  getuigt van het grote geografische en politieke belang van de regio voor de machthebbers

(Bron: R. Kaiser, Churrätien im frühen Mittelalter, Basel 2008).